Pagina's

12 juni 2012

Ik werk aan een nieuwe blog. Die kan je vinden op www.anspersoons.be

Groetjes

Ans

31 mei 2010

Bart en Brussel

Bart De Wever heeft geen idee wat hij met de hoofdstad aanmoet, maar hij weet één ding: Brussel is hem geen burgeroorlog waard. Je denkt: is hier dan serieus over vergaderd? Zijn er lijstjes opgesteld met pro en contra’s? Of is ergens tussen pot en pint, na een lange nacht op café, beslist: “Brussel, burgeroorlog? Hmm, toch maar niet.”

“Wat met Brussel, eens België tot een confederale brij verdampt?” De vraag lijkt wel taboe in de Vlaamse pers. Siegfried Bracke heeft zowat aan elk medium een –volledig exclusief- enkel, dubbel- en groepsinterview gegeven en niemand die naar zijn oplossing voor het ‘probleem’ Brussel peilde. Toen hij nog geen politicus was maar een gevreesd politiek journalist, gaf de NVA-er in spe zelf het voorbeeld. We citeren Jan Peumans, te gast bij Bracke op vrijdag: “En nu ga je me iets vragen over Brussel?” Siegfried stelde hem onmiddellijk gerust: “Helemaal niet.”

Franstalige journalisten hebben gelukkig minder schroom en durven Bart de Wever wel op de rooster leggen. En zo lazen we onlangs dat de NVA het Brusselse Gewest wil opdoeken. Hupsakee, gedaan met die bende knoeiers, onder Vlaamse en Waalse voogdij ermee. Opgeruimd staat netjes.

Voor Vlaanderen: ontvoogding. Voor Brussel: voogdij. Zelfbeschikkingsrecht voor alle volkeren, elke dwerggemeenschap zijn eigen hymne en vlag, met uitzondering van de Brusselaars. Zonder taaleenheid, geen recht van spreken.

Ik besef: elk beetje Vlaams-nationalist loopt verloren zonder duidelijke afbakening. Mijn erf, jouw erf en daartussen een hoge heg. En oh wee als te tak van de buren overhelt. Brussel is altijd meer een gevoel geweest dan een grond, meer toekomst dan territorium. En dus bijna per definitie onbegrensbaar. Daarom heeft de hoofdstad een voogd nodig: om klare lijnen te trekken in deze flou aan talen en culturen. Ieder in zijn hokje. Koest en af.

Nee, serieus. Hoe gaat dat concreet in zijn werk, die voogdij? Men schaffe het Brussels Parlement af, en dan? Zal Michel Doomst, burgervader uit Gooik, over het lot van Brussel mogen beslissen? Of krijgen enkel de zes Vlaamse Brusselaars spreekrecht? Laat de meerderheid in het Vlaams Parlement beslissen en Brussel wordt een pendelparadijs, met extra snelwegen en ondergrondse gangen tussen station en kantoor. Vlaanderen ziet zijn hoofdstad nu eenmaal minder graag dan Wallonië. De cijfers spreken voor zich: het Vlaams Parlement telt zes Brusselaars (op 124 parlementleden), het Waals Gewest heeft 19 Brusselaars (op 75 parlementsleden).

Is Brussel dan het aards paradijs? Nee, om de hoofdstedelijke problemen grondig aan te pakken is een meer efficiënte en vereenvoudigde structuur nodig. Maar laat ons het Brussels Gewest in de eerste plaats sterker maken, niet zwakker.

Het blijft een doorn in het oog van het Vlaams nationalisme: België mag dan al verdampen, eens de rook verdwenen, blijft er altijd een kwalijk redisu over. Brussel: ondoorspoelbaar, onoplosbaar.

Maar er is dus geen reden tot paniek, hoe hoog de N-VA op 13 juni ook mag pieken. Bart De Wever heeft het klaar en duidelijk gezegd: er zal geen bloed om Brussel vloeien. Net daarom is er één bevoegdheid die de oppergod van de N-VA in federale handen wil houden: het leger. Ook hij weet: bij zijn achterban lopen mannetjes rond die je beter geen wapen en uniform toevertrouwd.

15 mei 2010

Ieder zijn hel

Humo maakt graag lijstjes. Vorige week polste het weekblad enkele prominente politici naar hun mening over de verkiezingen (politieke situatie). Ook Urbanus (tot nader order geen wit konijn, maar wat niet is kan nog komen) mocht iets zeggen. Vlaanderens sympathiekste komiek maakte zijn borst nat:

“Ik haat Brussel: die stad is waarschijnlijk de hel voor zondaars van andere planeten”.

Nou. Die zit. Dat is gesproken. Daar woon ik dus. In de Hel. Helemaal vrijwillig. Tussen al die zondaars van andere planeten.

Wat een compliment. Immers, wat brengt je de hemel? Verveling, verkaveling, grasmachines op zondag en reglementen tegen de overlast van spelende kinderen.

Urbanus heeft gelijk: iedereen is hier van een andere planeet. Vluchtelingen uit Schilde, Maldegem, Kiev en Kivu. Op zoek naar een beter leven. En als het even kan een zondig leven. Good girls go to heaven, bad girls go to Brussels. Daarom kom je hier ook zoveel toffe madammen tegen.

Waarmee ik geenszins wil impliceren dat er in Vlaanderen niets te beleven valt, god behoede mij. Iedereen weet: planeet Vlaanderen, de hemel voor zondaars bij de hogere geestelijkheid.

Urbanus houdt van zijn erf, maar misschien moet hij het toch wat vaker verlaten. Ik neem hem graag bij de hand om een wandeling door Brussel te maken. Hij hoeft niet bang te zijn, bij deze eerste kennismaking zal ik de Marokkanen en Franstaligen vragen niet te dicht te komen. De Kongolezen zal ik verzoeken niet te luid te feesten. Misschien leert hij een stad kennen van vlees en bloed, met veel littekens en enkele open wonden, maar één en al aards leven en levendigheid.

Wat zit ik hier eigenlijk nog achter mijn computer te doen? Buiten wachten de stad en haar mensen. Tijd om op stap te gaan. Ach Urbanus, hij weet niet wat hij mist. En zachtjes zing ik: “Nee, ik hou niet van meneren met nen oogklep. Meneren met een oogklep zijn gemeen”.

2 oktober 2006

Met getrokken karretjes aan de kassa
Samenleven in de stad

Een drukke zaterdag in de Hema. Een lange rij aan de kassa. Iedereen wacht geduldig zijn beurt af. Plots duikt een mooie jonge vrouw op. Ze loopt parmantig de ganse rij voorbij en wendt zich tot de eerste kassa die vrij komt. De winkeljuffrouw trekt onverschillig haar schouders op en rekent af. De vrouw steekt net haar boodschappen weg als het mijn beurt is. En dan komt de preektrees in mij boven: Pourquoi vous faites pas la queue, madame? Een beetje pretentieus, vindt u niet? Voelt u zich beter dan de rest misschien? Vous n’êtes pas toute seule sur terre, vous savez. Ze zocht zelfs niet naar excuses. Gewoon geen zin om in de rij te staan, c’est tout. Ze had wel wat beters te doen.

Ik ga buiten en de kou slaat in mijn gezicht. Onmiddellijk daarna begint het te knagen. Wie ben ik om die vrouw terecht te wijzen? Is mijn handelen niet even pretentieus als het hare? De vrouw dacht vast hetzelfde als ik: “Wie denkt ze wel dat ze is, de stomme trut? Mij zomaar in een volle Hema op de vingers te tikken”.

In Brussel leven meer dan één miljoen mensen samen op 161,78 km² . Lichamen die elkaar elke dag kruisen. Af en toe wordt er een blik of een woord gewisseld. Vreemd dat het niet vaker tot een clash komt. Samenleven in een grote stad berust op honderden onuitgesproken regeltjes. Een poreus evenwicht van sociale afspraken, eigen aan elke tijd en maatschappij. Een ingenieus systeem van geven en nemen. Deze afspraken steunen op wederzijds respect. Wat als iedereen ze plots naast zich neer zou leggen? Als er geen beleefdheidswoordjes meer uitgewisseld zouden worden?

Je gooit je lege colablikje niet gewoon op straat. In een volle trein zet je je tas niet op de lege stoel naast je. Je laat mensen op de metro eerst uitstappen voor je zelf instapt. Je ruimt de drollen op die je hond op straat achterlaat. Je zegt “dank je” en “alsjeblieft”. Je staat je plaats af als een oud vrouwtje op de bus stapt. Je vormt een rij als je aan de kassa wacht.

Mijn hoogstpersoonlijke interpretatie van de sociale afspraken die onze maatschappij recht houden. De vrouw in de Hema deelt mijn mening niet. Zij hecht vast belang aan zaken die ik verwaarloosbaar acht. Misschien ergert zij zich mateloos aan mensen die “jij” zeggen tegen de winkeljuffrouw in plaats van “u”. Aan mensen die te luid spreken op restaurant. Aan het “lawaai” van spelende kinderen.

Hoe leef je samen met anderen in de stad? Mag je mensen berispen als je vindt dat ze zich egocentrisch of respectloos gedragen? Kies je voor de directe confrontatie of slik je je ergernis weg? Ben je onverschillig of juist tolerant als je niet reageert? Ik sta mezelf toe om openlijk het gedrag van een wildvreemde vrouw in vraag te stellen. Maar discussies kunnen ontsporen. Aan de kassa van de Delhaise heb ik mensen elkaar te lijf zien gaan, de ander verwijtend voor te steken. Twee gezinnen met getrokken karretjes tegen over elkaar. Iedereen overtuigd van zijn eigen gelijk.

De wereld vergaat niet als juffrouw X weigert te wachten in de rij. Maar wat als iedereen deze houding aanneemt? De wet van de sterkste aan de kassa. Nooit meer boodschappen doen zonder blauwe plekken. Op de bus zetten steeds meer mensen ostentatief hun tas op de lege plek naast hen. Je weet maar nooit wie er naast je komt zitten.

Ik beken. Ik ben een preektrees. Samenleven in een stad steunt op respect voor je medebewoner. Als mensen –in mijn ogen- fundamentele sociale afspraken negeren, reageer ik. Vanuit een buikgevoel. Zwijgen vind ik dan net iets te makkelijk. Ik ben er dus ergens van overtuigd dat mijn visie op samenleven in de stad “beter” is dan die van de vrouw in de Hema. Dat het moreel gerechtvaardigd is je te ergeren aan mensen die niet in de rij gaan staan, maar verwerpelijk om je druk te maken in het ‘lawaai’ van spelende kinderen.

Politiek engagement houdt in dat je meent keuzes te kunnen maken die het leven van anderen beïnvloeden. Dat je het beter weet. Maar ik mag hopen dat op tijd en stond de twijfel bikkelhard blijft toeslaan. Niemand zo blind als hij die overtuigd is van zijn grote gelijk.

28 september 2006

Tolerant?
Leven in een multiculturele stad


Op mijn plein loopt een vreemde man rond. Een plein-gek. Helemaal alleen tussen mensen vol plein-vrees. Ik maak steeds een praatje met hem. Hij heet Paul, maar vergeet altijd opnieuw wie ik ben. Hij is regisseur en brengt clowns op de planken. Droevige clowns. “Jij kijkt vanavond toch naar Arté?”, vraagt hij me, “Ze zenden een stuk van mij uit”. Soms praten we met de duiven. Hij kent als geen ander hun verhaal. Hij wijst me op een prachtige zonsondergang als ik de hele dag naar de grond heb gekeken. Hij vraagt “Tu penses que je suis fou ?” En ik antwoord: “Mais non, t’as juste un peu plus de phantasie que les autres”.

Ik land in Brussel na twee weken Kroatië. Erg bevreemdend. Kroatië is nog niet zo lang oorlogsvrij en heeft niet dezelfde immigratiegolven gekend als het oude Europa. Nergens een kleurling te zien. In Warschau of Boekarest is het niet anders. Lelieblank. In Zaventem neem ik de bus tot het Luxemburgplein. Te voet ga ik verder, richting mijn plein. Ik wandel door Matongé, langs het café van Ahmed, langs mijn Italiaanse schoenmaker en de Armeense traiteur, groet de Albanezen van de Volle Gas (en hun typisch Belgisch keuken), de Marokkaanse oude mannen op het bankje, zeg dag tegen Hassan de Pitaman en spring even binnen bij de Kongolees op het gelijkvloers van mijn appartement. Zo fijn weer thuis te zijn.

Ik beschouw mezelf als tolerant. Ik aanvaard mensen die anders zijn. Ik zie ze als gelijken in deze stad. Ik luister naar hun verhaal, koop hun brood. Maar hoe ver gaat mijn begrip?

Ik dweep graag met de multiculturele samenleving. Met het grote aanbod aan Portugese en Griekse restaurants, de verrijkende uitwisselingen, het gevarieerde culturele aanbod, … De softe versie van multiculturalisme dus. Zonder scherpe kantjes. Een beetje zoals pro Europa zijn omdat je tegen oorlog bent en van je Erasmusjaar genoten hebt.

Mijn tolerantie kent grenzen. Ik hou niet zo van cultuur als excuustruus, als dekmantel voor onrecht tegen vrouwen bijvoorbeeld. Ik word behoorlijk ongemakkelijk van cafés waarin alleen mannen zitten; van orthodoxe joden die vrouwen de hand weigeren te schudden omdat ze “onrein” zijn. Twijfel of de meerderheid van de meisjes die een hoofddoekt draagt dit nu echt zélf zo graag wil. Duld het niet op straat voor hoer uitgescholden te worden. Vind vrouwenbesnijdenis een misdaad en geen “culturele traditie”.

De universele rechten van de mens komen altijd op de eerste plaats. Hoe typisch “westers” deze rechten ook mogen zijn. Dit handvest is een mijlpaal in onze geschiedenis, gevoed door een verlichtingsgeest die eigen is aan de Westerse samenleving, maar daarom niet minder universeel in haar ambitie. Ik beweer niet dat onze samenleving ‘beter’ is dan een andere, maar ben niet bereid enkele van onze (recent verworven) basisrechten zomaar over boord te gooien uit angst een andere “cultuur” tegen de schenen te stampen: scheiding van kerk en staat bijvoorbeeld, de rechtstaat, gelijkheid van man en vrouw, …. Deze principes zijn me meer waard dan een imago van politiek correcte gauchiste.

Nieuwelingen (ook de Europeanen) moeten snel Nederlands of Frans leren. Maar leer ze a.u.b niet de Brabançonne zingen en al zeker niet de Vlaamse leeuw. Er moet hard opgetreden worden tegen de kleine minderheid jonge boefjes die het imago van een ganse groep besmeurt. Maar zorg er ook voor dat de massa jonge werklozen een gepaste opleiding en later een job te pakken krijgen. Vecht tegen discriminatie op de arbeidsmarkt.

Er bestaat geen “zij” en “wij”. Religieuze fundamentalisten allerhande vinden elkaar in hun strijd tegen homo-adoptie. Het misplaatst moreel superioriteitsgevoel als bindmiddel tussen godsdiensten. Ik verzet me tegen elke veralgemening, tegen hokjesdenken, maar weiger ook de ogen te sluiten voor wat er mis loopt. Brussel kent samenlevingsproblemen en die zullen niet verdwijnen door ze dood te zwijgen uit angst in de kaart van extreem rechts te spelen. Wel door na te denken over hoe het nu verder moet, door andere oplossingen aan te bieden dan zij die er baat bij hebben de haat tussen “zij” en “wij” te voeden. Onze oplossingen zullen nooit eenduidig zijn en niet makkelijk uit te leggen. Ze vragen grote inspanningen op verschillende terreinen, van alle kanten. “Naïef” zegt u? Juste un peu plus de phantasie que les autres.

17 september 2006

Taalvrijheid: spreken met wie je wil

Het Frans is een prachtige taal. Elegant. Rokerig. Gewichtig en geil à la fois. Soms benepen, dan weer opzwepend. Ik spreek haar graag want vloeiend. Met Parijse allures en de nodige Antwerpse jàre. Achter deze passie gaat geen mysterie noch een taalbad in Spa schuil. Wel vijf jaar een Frans lief. Twee jaar flaneren in de lichtstad. En vele avonden met Brel.

Maar het Nederlands blijft mijn enige ware liefde
. De enige taal die ik echt beheers, die me toelaat met haar woorden te spelen. Ik ken haar door en door, dat schept vertrouwen. Ik hou oprecht van het Nederlands, loop soms intens te genieten van haar klanken, haar subtiliteit, haar woordenschat, vaak zo juist gekozen (fluweel hoort toch gewoon met een fluisterende ‘f’en een zwoele ‘w’ in het midden). Ik vergeef haar zonder moeite haar mindere woorden.

In Parijs kon ik ongegeneerd flirten met het Frans, in Brussel is het meer een geheime minnaar. Hier is taal immers nooit onschuldig. Je bent wat je spreekt. Je kiest eerst je taal en dan pas je woorden. En je eet vooral niet openlijk van twee walletjes.

In deze stad dragen mijn twee favoriete talen een geladen verleden mee, de littekens van een harde strijd. Mijn moedertaal werd hier bespot en verdreven. Vandaag wordt het Nederlands in Brussel wel weer geduld, meer nog, het is een gegeerde taal geworden, zo blijkt uit de overvolle Nederlandstalige scholen en taalcursussen. Maar de wonden zijn nog lang niet geheeld. En af en toe scheuren ze weer open.

Maar ik weiger in hokjes te denken, voor mij geen “wij” en “zij”. Ik breng mijn avonden veel liever door aan de zijde van een Franstalige beau met hersenen en boeiende verhalen dan aan die van een bekrompen, zeurderige Vlaming. Taalvrijheid: spreken met wie je wil. Arrogante Franstaligen die mijn taal beschimpen van weerwoord dienen. Lieve woordjes fluisteren in een Nederlandstalig oor. Ik heb makkelijk praten. Beide talen zijn mij eigen: ik kan kiezen.

Toch erger ik me
. Aan het schabouwelijk Nederlands in het gemeenteblad. Aan de ambtenaar die me duidelijk met tegenzin in gebrekkig Nederlands te woord staat. Aan de vrouw in de krantenwinkel die geen “goedemiddag” noch “dank u” over haar lippen krijgt. Aan het lange zoeken en niet vinden van een Nederlandstalige dokter in de buurt. Aan de zoveelste discussie met een Franstalige die “het nut” van Nederlands leren niet inziet. Aan mezelf omdat ik –uit gemakzucht- te snel overschakel op het Frans. Aan de Franstalige verwaandheid, hun kortzichtigheid. Aan Vlamingen die zich al te makkelijk wentelen in een slachtofferrol.

Nederlandstalig zijn in Brussel is immers geen lijdensweg, integendeel. We zijn een minderheid, certes, maar wel een bevoorrechte minderheid: met een gratis stadsblad, een fantastische radiozender, en vooral: een enorm rijk cultureel aanbod. Zoveel optredens, zoveel tentoonstellingen, altijd, overal, van alles en iedereen. Onze theaters voeden zich met de stad die hen omringt. Brussel en Bruxelles lopen steeds vaker in elkaar over tot een bonte mengelmoes. En zo hoort het. Theater dat als spiegel van de samenleving ogen opent en geesten verruimt. Als je je verloren voelt in deze stad, kan je altijd in een Nederlandstalig café schuilen. Ben je in een iets avontuurlijkere bui, dan verlaat je het dorp en ga je vreemd: bij de Portugezen, de Kongolezen, ...

Het Frans is in Brussel de voertaal geworden, dat kan niemand ontkennen. Maar 50 % van de bevolking spreekt naast Frans nog een andere taal. Brussel is de stad van Babel geworden. De enige groep die echt bedreigd wordt in deze stad zijn de bewust ééntaligen, zij die halsstarrig hun eigen taal boven die van de ander blijven plaatsen en niet open staan voor uitwisseling, noch échange. Zij die de andere taal nog steeds als quantité négligable of als een bedreiging zien, nooit als een verrijking. Dat ze de stad mogen ontvluchten. Ze zijn Brussel niet waard.

9 september 2006

Alleen op de wereld
Eenzaamheid in Brussel

Dankzij Babbelut, een praatcafé voor anderstaligen die hun Nederlands willen oefenen, leer ik mensen kennen met de meest uiteenlopende achtergronden en origines. Babbelut verlegt mijn grenzen. Ik zit met de ganse wereld aan tafel, van Peru tot Kazachstan.

Babbelut staat open voor iedereen, maar toch vind je er betrekkelijk weinig francophones de souche terug. Wel tal van wereldburgers die staan te trappelen om Nederlands te leren. En niet alleen om hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Op Babbelut tref je Marokkaanse moeders aan die willen begrijpen wat hun kind op de (Nederlandstalige) school leert. Roemenen die van het Nederlandstalige cultuurleven in Brussel willen proeven. Kongolezen die Nederlands leren omdat ze vinden het zo hoort: in een tweetalige stad is het niet meer dan normaal dat je beide talen beheerst. Tot slot vind je bij Babbelut ook een hele groep mensen terug die gewoon op zoek is naar menselijk contact, naar een gesprek, naar iemand die luistert, antwoordt, terugkijkt.

Op een avond zat ik met een Iraniër aan tafel. Hij was gevlucht en in het Nederlandstalige opvangcircuit in Brussel terechtgekomen. Ik vroeg hem in welke taal hij zich het meest uitdrukte in zijn dagelijkse leven. Zijn antwoord was onthutsend. Hij sprak simpelweg niet. Zijn leven is taal- en woordenloos. Hij staart de ganse dag naar zijn plafond, loopt de muren op. Hij heeft leren zwijgen. Af en toe komt hij naar Babbelut. Om zijn stem te smeren. Om te kijken of hij nog bestaat.

Eenzaamheid. Achter hoeveel Brusselse deuren vreet het alleen zijn zich gestaag een weg door het gemoed, het heldere denken, tast het de zin nog verder te leven aan? Hoe snel verlies je je verstand als je niemand meer hebt om te antwoorden op je vragen en alleen je eigen stem om naar te luisteren? Hoeveel Brusselaars beschouwen hun tv als hun trouwste kompaan des levens? Tijdens de hittegolf die in 2004 Frankrijk teisterde, werden sommige bejaarden pas weken na hun dood op hun Parijse zolderkamertje teruggevonden. Hun dood was niemand opgevallen. Niemand had hen gemist. De stank van rottend vlees als laatste teken van leven. Geen gruwelijkere dood dan gewoon vergeten te worden. Zou eenzaamheid in Brussel minder slachtoffers maken?

Verenigingen als Babbelut trekken niet alleen anderstaligen aan, maar ook Vlamingen op zoek naar een gesprek, naar mensen om zich heen. Er wordt vaak lacherig gedaan over het lokale verenigingsleven in Brussel. Enkele oude vrouwtjes die samen koffie drinken. Een met uitsterven bedreigde soort. De meeste Vlaamse verenigingen zien hun ledenaantal langzaam slinken. De gemeenschapscentra kunnen op steeds minder vrijwilligers rekenen. Een grootstad als Brussel heeft nochtans nood aan een bloeiend verenigingsleven, aan een open gemeenschapscentrum waar iedereen terecht kan, dat uitwisselingen stimuleert. Op de schouders van de verenigingen en het gemeenschapcentrum rust de zware taak om zich zelf steeds opnieuw uit te vinden, om nieuwe Brusselaars aan te trekken zonder hun oudgedienden te verliezen. Hun welslagen is van cruciaal belang. Om te vermijden dat mensen in de anonimiteit verzinken, zich verschuilen achter zwaar vergrendelde deuren en simpelweg vergeten worden in een stad van één miljoen inwoners.