Pagina's

7 juli 2006

Brussel-Parijs: 1u25
Twee werelden, één stad: de groeiende dualisering


Parijs is de mooiste stad ter wereld. De enige stad waarin je werkelijk kan flaneren op boulevards de naam waardig. Ik mag graag doelloos door haar straten dwalen en telkens weer overweldigd worden bij het zien van zoveel schoonheid. Vooral bij het vallen van de avond. Wanneer de brasseries en de bruggen oplichten uit het donker. Wanneer de Parijzenaars zich opmaken voor weer een wilde nacht.

Parijs is niet overgeleverd geworden aan de bouw- en geldzucht van crapuleuze projectontwikkelaars. Elke porie van de stad ademt geschiedenis uit. Parijs draagt de sporen van een roemrijk doch decadent verleden. Van talrijke revoluties, ontluikende artistieke stromingen, heftige filosofische debatten, geheime amourettes, culinaire uitspattingen, dolgedraaide cabarets.

Mijn school lag in Saint-Germain. Elke dag liep ik verrukt langs Les Deux Magots en Cafe Flore, en fantaseerde ik over Sartre, de Beauvoir en Boris Vian. Over jazz in rokerige kelders. Parijs is een paradijs voor mensen met verbeelding … en voor mensen met geld. Het plebs mag in haar achterkeukens zwoegen, maar wordt daarna weer buiten de muren gezet. Onderdak in de stad vereist immers een dik gevulde portemonnee.

Ik heb nooit in Parijs zelf gewoond. Mijn toenmalige vriend en ik leefden van een klein budget op 30 m² in een banlieue. Zo blakend Parijs is, zo grijs en grauw zijn haar voorsteden. In Saint-Germain ging ik onder de grond en ik kwam 45 minuten later boven in een andere wereld. Geen architecturale pareltjes, geen charmante steegjes meer. Alles was kleurloos geworden behalve de mensen. Mijn banlieue behoorde tot de middenmoot. Reed je nog verder op de RER, dan kwam je in voorsteden als Clichy, waar deze herfst de eerste rellen uitbraken. In cités die louter en alleen bestaan uit torenhoge woonblokken en waar het altijd lijkt te regenen. In wijken waar migranten en vierde wereld samen hokken en de werkeloosheid buitensporige proporties aanneemt. Waar een verloren jeugd opgroeit. Kansloos. Illusieloos. Netjes gescheiden van de pracht en praal van Parijs.

De presidentsverkiezingen van 2003. Le Pen zit in de tweede ronde. Frankrijk davert op zijn grondvesten. Dezelfde avond nog bestormen we La Bastille. Duizenden mensen komen op straat om hun woede te tonen. Ik ben één van hen en ik vind het allemaal geweldig. Op mijn school breekt een ware revolutie uit. Leerlingen die toch een les willen bijwonen, worden uit het klaslokaal gesleurd. Daniel Cohn-Bendit is ook weer van de partij en zweept de troepen op. Op het grote grasveld tussen de klaslokalen werd er heftig gediscussieerd, geanalyseerd, spandoeken gemaakt. We namen deel aan elke manifestatie. In de toekomst ging alles anders zijn. Maar net zoals in mei ’68 verdween na enkele dagen de zon, en ging ook de revolutionaire geest liggen.

Ik studeerde toen aan het Institut des Etudes Politiques de Paris. Op deze eliteschool liepen erg veel jongeren rond die grootse revolutionaire theorieën verkondigden. Nergens is de strijd tussen “la gauche” en “la droite” nog zo levendig als in Frankrijk. Op intellectueel vlak dan toch. Want mijn linkse en rechtse medestudenten hadden meer gemeen dan ze zelf wilden toegeven. Ze volgende immers allemaal hetzelfde parcours: dezelfde middelbare scholen, l’IEP en daarna l’ENA. Godenkinderen met ouders die in prachtige herenhuizen woonden. In Clichy hadden ze nog nooit een voet gezet. Maar ze konden wel uit Das Kapital citeren.

In de woelige dagen na de presidentsverkiezingen werd er naarstig naar oorzaken gezocht: de verdeeldheid bij links, de peilingen die iedereen misleid hadden, … Le Pen en zijn partij werden als een stel nazi’s afgedaan en de programmapunten van het FN één voor één onderuit gehaald. Men dacht oprecht dat het gewoon een kwestie van duiding was: mits de juiste argumenten kon de extreem rechtse kiezer wel tot inzicht gebracht worden.

Frankrijk is er land niet naar om zichzelf in vraag te stellen. Het zal altijd denken dat er égalité, fraternité en liberté op haar grondgebied heerst. De rellen verbaasden me niets. De kloof tussen rijk en arm, tussen het weelderige Parijs en haar troosteloze cités, wordt steeds groter. Gelijke kansen preken maar ze nooit creëren, dat zorgt voor frustraties. Wel erg makkelijk om de schuld in de schoenen van wat losgeslagen racaille te schuiven.

Maar is het in Brussel dan zo veel beter? Tikt hier ook een tijdbom? Brussel heeft gelukkig geen grijze voorsteden, arm en rijk wonen samen in de stad. Hoewel, samenwonen? De interne diversiteit van de wijken neemt af. In sommige buurten dragen alle vrouwen een hoofddoek, in andere gaan alle kinderen naar de Europese school. De stijgende huurprijzen voeren een eerste selectie door, net als in Parijs. Voeg aan deze groeiende ghettovorming nog eens een werkeloosheidsgraad van 23 % en je vraagt je af wanneer de ketel hier zal overlopen.

Op de schouders van de Brusselse beleidsmakers rust de moeilijke taak om la mixité van onze wijken te vrijwaren en te herstellen. Door het aanbod aan sociale woningen in de zogenaamde chique buurten te verhogen. Door de vestiging van theaters, openbare instellingen en bedrijven in “moeilijke” wijken te stimuleren. Door te investeren in de heropwaardering van verloederde wijken en ervoor te zorgen dat mensen hun opgeknapte buurt niet moeten verlaten omdat ze de huur niet langer kunnen betalen. En door de werkeloosheid bij jongeren aan te pakken. Want als er een grote overeenkomst is met de Parijse cités, dan zijn het wel de jonge migranten die niets om handen hebben en noch minder om naar uit te kijken.

Parijs is de mooiste stad ter wereld. Vooral in de ogen van dwaze wichten die zwepen met romantiek uit lang vervlogen tijden. Maar Parijs is een elitaire burgertrut, ze fleemt bij rijke heren en kijkt minachtend neer op het gepeupel. Dan toch liever mijn Brussel, een volkse madam zonder pretentie, getekend door een zwaar leven en veel verkeerde mannen. Mag ze in de toekomst nog veel verschoppelingen in haar armen sluiten.

Geen opmerkingen: