Pagina's

28 september 2006

Tolerant?
Leven in een multiculturele stad


Op mijn plein loopt een vreemde man rond. Een plein-gek. Helemaal alleen tussen mensen vol plein-vrees. Ik maak steeds een praatje met hem. Hij heet Paul, maar vergeet altijd opnieuw wie ik ben. Hij is regisseur en brengt clowns op de planken. Droevige clowns. “Jij kijkt vanavond toch naar Arté?”, vraagt hij me, “Ze zenden een stuk van mij uit”. Soms praten we met de duiven. Hij kent als geen ander hun verhaal. Hij wijst me op een prachtige zonsondergang als ik de hele dag naar de grond heb gekeken. Hij vraagt “Tu penses que je suis fou ?” En ik antwoord: “Mais non, t’as juste un peu plus de phantasie que les autres”.

Ik land in Brussel na twee weken Kroatië. Erg bevreemdend. Kroatië is nog niet zo lang oorlogsvrij en heeft niet dezelfde immigratiegolven gekend als het oude Europa. Nergens een kleurling te zien. In Warschau of Boekarest is het niet anders. Lelieblank. In Zaventem neem ik de bus tot het Luxemburgplein. Te voet ga ik verder, richting mijn plein. Ik wandel door Matongé, langs het café van Ahmed, langs mijn Italiaanse schoenmaker en de Armeense traiteur, groet de Albanezen van de Volle Gas (en hun typisch Belgisch keuken), de Marokkaanse oude mannen op het bankje, zeg dag tegen Hassan de Pitaman en spring even binnen bij de Kongolees op het gelijkvloers van mijn appartement. Zo fijn weer thuis te zijn.

Ik beschouw mezelf als tolerant. Ik aanvaard mensen die anders zijn. Ik zie ze als gelijken in deze stad. Ik luister naar hun verhaal, koop hun brood. Maar hoe ver gaat mijn begrip?

Ik dweep graag met de multiculturele samenleving. Met het grote aanbod aan Portugese en Griekse restaurants, de verrijkende uitwisselingen, het gevarieerde culturele aanbod, … De softe versie van multiculturalisme dus. Zonder scherpe kantjes. Een beetje zoals pro Europa zijn omdat je tegen oorlog bent en van je Erasmusjaar genoten hebt.

Mijn tolerantie kent grenzen. Ik hou niet zo van cultuur als excuustruus, als dekmantel voor onrecht tegen vrouwen bijvoorbeeld. Ik word behoorlijk ongemakkelijk van cafés waarin alleen mannen zitten; van orthodoxe joden die vrouwen de hand weigeren te schudden omdat ze “onrein” zijn. Twijfel of de meerderheid van de meisjes die een hoofddoekt draagt dit nu echt zélf zo graag wil. Duld het niet op straat voor hoer uitgescholden te worden. Vind vrouwenbesnijdenis een misdaad en geen “culturele traditie”.

De universele rechten van de mens komen altijd op de eerste plaats. Hoe typisch “westers” deze rechten ook mogen zijn. Dit handvest is een mijlpaal in onze geschiedenis, gevoed door een verlichtingsgeest die eigen is aan de Westerse samenleving, maar daarom niet minder universeel in haar ambitie. Ik beweer niet dat onze samenleving ‘beter’ is dan een andere, maar ben niet bereid enkele van onze (recent verworven) basisrechten zomaar over boord te gooien uit angst een andere “cultuur” tegen de schenen te stampen: scheiding van kerk en staat bijvoorbeeld, de rechtstaat, gelijkheid van man en vrouw, …. Deze principes zijn me meer waard dan een imago van politiek correcte gauchiste.

Nieuwelingen (ook de Europeanen) moeten snel Nederlands of Frans leren. Maar leer ze a.u.b niet de Brabançonne zingen en al zeker niet de Vlaamse leeuw. Er moet hard opgetreden worden tegen de kleine minderheid jonge boefjes die het imago van een ganse groep besmeurt. Maar zorg er ook voor dat de massa jonge werklozen een gepaste opleiding en later een job te pakken krijgen. Vecht tegen discriminatie op de arbeidsmarkt.

Er bestaat geen “zij” en “wij”. Religieuze fundamentalisten allerhande vinden elkaar in hun strijd tegen homo-adoptie. Het misplaatst moreel superioriteitsgevoel als bindmiddel tussen godsdiensten. Ik verzet me tegen elke veralgemening, tegen hokjesdenken, maar weiger ook de ogen te sluiten voor wat er mis loopt. Brussel kent samenlevingsproblemen en die zullen niet verdwijnen door ze dood te zwijgen uit angst in de kaart van extreem rechts te spelen. Wel door na te denken over hoe het nu verder moet, door andere oplossingen aan te bieden dan zij die er baat bij hebben de haat tussen “zij” en “wij” te voeden. Onze oplossingen zullen nooit eenduidig zijn en niet makkelijk uit te leggen. Ze vragen grote inspanningen op verschillende terreinen, van alle kanten. “Naïef” zegt u? Juste un peu plus de phantasie que les autres.

17 september 2006

Taalvrijheid: spreken met wie je wil

Het Frans is een prachtige taal. Elegant. Rokerig. Gewichtig en geil à la fois. Soms benepen, dan weer opzwepend. Ik spreek haar graag want vloeiend. Met Parijse allures en de nodige Antwerpse jàre. Achter deze passie gaat geen mysterie noch een taalbad in Spa schuil. Wel vijf jaar een Frans lief. Twee jaar flaneren in de lichtstad. En vele avonden met Brel.

Maar het Nederlands blijft mijn enige ware liefde
. De enige taal die ik echt beheers, die me toelaat met haar woorden te spelen. Ik ken haar door en door, dat schept vertrouwen. Ik hou oprecht van het Nederlands, loop soms intens te genieten van haar klanken, haar subtiliteit, haar woordenschat, vaak zo juist gekozen (fluweel hoort toch gewoon met een fluisterende ‘f’en een zwoele ‘w’ in het midden). Ik vergeef haar zonder moeite haar mindere woorden.

In Parijs kon ik ongegeneerd flirten met het Frans, in Brussel is het meer een geheime minnaar. Hier is taal immers nooit onschuldig. Je bent wat je spreekt. Je kiest eerst je taal en dan pas je woorden. En je eet vooral niet openlijk van twee walletjes.

In deze stad dragen mijn twee favoriete talen een geladen verleden mee, de littekens van een harde strijd. Mijn moedertaal werd hier bespot en verdreven. Vandaag wordt het Nederlands in Brussel wel weer geduld, meer nog, het is een gegeerde taal geworden, zo blijkt uit de overvolle Nederlandstalige scholen en taalcursussen. Maar de wonden zijn nog lang niet geheeld. En af en toe scheuren ze weer open.

Maar ik weiger in hokjes te denken, voor mij geen “wij” en “zij”. Ik breng mijn avonden veel liever door aan de zijde van een Franstalige beau met hersenen en boeiende verhalen dan aan die van een bekrompen, zeurderige Vlaming. Taalvrijheid: spreken met wie je wil. Arrogante Franstaligen die mijn taal beschimpen van weerwoord dienen. Lieve woordjes fluisteren in een Nederlandstalig oor. Ik heb makkelijk praten. Beide talen zijn mij eigen: ik kan kiezen.

Toch erger ik me
. Aan het schabouwelijk Nederlands in het gemeenteblad. Aan de ambtenaar die me duidelijk met tegenzin in gebrekkig Nederlands te woord staat. Aan de vrouw in de krantenwinkel die geen “goedemiddag” noch “dank u” over haar lippen krijgt. Aan het lange zoeken en niet vinden van een Nederlandstalige dokter in de buurt. Aan de zoveelste discussie met een Franstalige die “het nut” van Nederlands leren niet inziet. Aan mezelf omdat ik –uit gemakzucht- te snel overschakel op het Frans. Aan de Franstalige verwaandheid, hun kortzichtigheid. Aan Vlamingen die zich al te makkelijk wentelen in een slachtofferrol.

Nederlandstalig zijn in Brussel is immers geen lijdensweg, integendeel. We zijn een minderheid, certes, maar wel een bevoorrechte minderheid: met een gratis stadsblad, een fantastische radiozender, en vooral: een enorm rijk cultureel aanbod. Zoveel optredens, zoveel tentoonstellingen, altijd, overal, van alles en iedereen. Onze theaters voeden zich met de stad die hen omringt. Brussel en Bruxelles lopen steeds vaker in elkaar over tot een bonte mengelmoes. En zo hoort het. Theater dat als spiegel van de samenleving ogen opent en geesten verruimt. Als je je verloren voelt in deze stad, kan je altijd in een Nederlandstalig café schuilen. Ben je in een iets avontuurlijkere bui, dan verlaat je het dorp en ga je vreemd: bij de Portugezen, de Kongolezen, ...

Het Frans is in Brussel de voertaal geworden, dat kan niemand ontkennen. Maar 50 % van de bevolking spreekt naast Frans nog een andere taal. Brussel is de stad van Babel geworden. De enige groep die echt bedreigd wordt in deze stad zijn de bewust ééntaligen, zij die halsstarrig hun eigen taal boven die van de ander blijven plaatsen en niet open staan voor uitwisseling, noch échange. Zij die de andere taal nog steeds als quantité négligable of als een bedreiging zien, nooit als een verrijking. Dat ze de stad mogen ontvluchten. Ze zijn Brussel niet waard.

9 september 2006

Alleen op de wereld
Eenzaamheid in Brussel

Dankzij Babbelut, een praatcafé voor anderstaligen die hun Nederlands willen oefenen, leer ik mensen kennen met de meest uiteenlopende achtergronden en origines. Babbelut verlegt mijn grenzen. Ik zit met de ganse wereld aan tafel, van Peru tot Kazachstan.

Babbelut staat open voor iedereen, maar toch vind je er betrekkelijk weinig francophones de souche terug. Wel tal van wereldburgers die staan te trappelen om Nederlands te leren. En niet alleen om hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Op Babbelut tref je Marokkaanse moeders aan die willen begrijpen wat hun kind op de (Nederlandstalige) school leert. Roemenen die van het Nederlandstalige cultuurleven in Brussel willen proeven. Kongolezen die Nederlands leren omdat ze vinden het zo hoort: in een tweetalige stad is het niet meer dan normaal dat je beide talen beheerst. Tot slot vind je bij Babbelut ook een hele groep mensen terug die gewoon op zoek is naar menselijk contact, naar een gesprek, naar iemand die luistert, antwoordt, terugkijkt.

Op een avond zat ik met een Iraniër aan tafel. Hij was gevlucht en in het Nederlandstalige opvangcircuit in Brussel terechtgekomen. Ik vroeg hem in welke taal hij zich het meest uitdrukte in zijn dagelijkse leven. Zijn antwoord was onthutsend. Hij sprak simpelweg niet. Zijn leven is taal- en woordenloos. Hij staart de ganse dag naar zijn plafond, loopt de muren op. Hij heeft leren zwijgen. Af en toe komt hij naar Babbelut. Om zijn stem te smeren. Om te kijken of hij nog bestaat.

Eenzaamheid. Achter hoeveel Brusselse deuren vreet het alleen zijn zich gestaag een weg door het gemoed, het heldere denken, tast het de zin nog verder te leven aan? Hoe snel verlies je je verstand als je niemand meer hebt om te antwoorden op je vragen en alleen je eigen stem om naar te luisteren? Hoeveel Brusselaars beschouwen hun tv als hun trouwste kompaan des levens? Tijdens de hittegolf die in 2004 Frankrijk teisterde, werden sommige bejaarden pas weken na hun dood op hun Parijse zolderkamertje teruggevonden. Hun dood was niemand opgevallen. Niemand had hen gemist. De stank van rottend vlees als laatste teken van leven. Geen gruwelijkere dood dan gewoon vergeten te worden. Zou eenzaamheid in Brussel minder slachtoffers maken?

Verenigingen als Babbelut trekken niet alleen anderstaligen aan, maar ook Vlamingen op zoek naar een gesprek, naar mensen om zich heen. Er wordt vaak lacherig gedaan over het lokale verenigingsleven in Brussel. Enkele oude vrouwtjes die samen koffie drinken. Een met uitsterven bedreigde soort. De meeste Vlaamse verenigingen zien hun ledenaantal langzaam slinken. De gemeenschapscentra kunnen op steeds minder vrijwilligers rekenen. Een grootstad als Brussel heeft nochtans nood aan een bloeiend verenigingsleven, aan een open gemeenschapscentrum waar iedereen terecht kan, dat uitwisselingen stimuleert. Op de schouders van de verenigingen en het gemeenschapcentrum rust de zware taak om zich zelf steeds opnieuw uit te vinden, om nieuwe Brusselaars aan te trekken zonder hun oudgedienden te verliezen. Hun welslagen is van cruciaal belang. Om te vermijden dat mensen in de anonimiteit verzinken, zich verschuilen achter zwaar vergrendelde deuren en simpelweg vergeten worden in een stad van één miljoen inwoners.

4 september 2006

Bitch of Bimbo?
Feminisme vandaag: de vrijheid om te kiezen

Op een ochtend strompelde ik, geeuwend, de trap van mijn werk op. Een vrouw van een jaar of 50 sprak me aan. Ze organiseerde samen met enkele "gezelinnen" een reeks culturele activiteiten rond "vrouw zijn", die o.a. plaatsvonden in het theater onder mijn bureau. Of ik wel kan lopen op die hoge hakken? En of ik het niet erg vond me als een objet sexuel te gedragen? Daar sta je dan, onvoorbereid, nog slaapdronken. “Maar ik ben een objet sexuel, mevrouw. Ik hoop het toch, soms…” En weg was ik. De ochtendnevel in mijn hoofd klaarde terstond op.
Vandaag is het bon ton geworden voor jonge vrouwen om openlijk afstand te nemen van het feminisme. Het is een vies woord geworden, oubollig, stinkend naar verbrande BH’s, hysterisch. Ik out me echter graag als feministe. Uit respect voor al die vrouwen die er gisteren voor gestreden hebben dat wij vandaag vrij zijn te doen en te laten wat we willen. Dat we baas zijn over ons lijf, onze buik en onze gedachten. We kijken graag met medelijden neer op die arme, onderdrukte moslimvrouwen. Maar vergeten dat onze gelijke rechten en onze vrijheden niet vanzelfsprekend zijn, dat we ze nog maar pas verworven hebben. In België mogen vrouwen sinds 1949 stemmen. Enkele decennia geleden dus. Verwaarloosbaar in de loop van de geschiedenis.
Feministen uit de 21ste eeuw mogen zich echter niet van doelwit vergissen. Dezelfde rechten als een man eis ik, maar zijn garderobe en testosteron mag hij houden. Ik wil op hoge hakken door de stad kunnen dwalen (en vallen over de Brusselse kasseien). Ik wil verleiden. De dag dat ik niet meer nagefloten wordt, zal ik diepongelukkig zijn. Het kan me niet schelen dat vrouwen als een seksueel actief wezen (zowel object als verleidster) worden opgevoerd in reclamefilmpjes. Je ziet er trouwens ook steeds meer lekkere mannenlijven in opduiken. Ik erger me dan weer wel aan de stereotype man-vrouw taakverdeling die je nog steeds in die filmpjes terugvindt. Vrouwen die kakelen over de deugden van hun waspoeder. Moeders achter het fornuis die lyrisch uitweiden over boter.

Op 14 oktober verscheen er in De Morgen een stukje over een peiling die Vacature had uitgevoerd over de man-vrouw verhoudingen op de werkvloer: 15 % van de hoog opgeleide mannen vindt dat vrouwen voor gelijk werk niet hetzelfde loon mogen verdienen. Ik weet dat in de praktijk vrouwen niet altijd even veel verdienen als mannen, maar ik had nooit durven denken dat het principe “gelijk loon voor gelijk werk” vandaag nog openlijk ter discussie zou staan. Er is dus wel degelijk nog werk aan de winkel. Leidinggevende functies zijn meestal in handen van mannen. Vrouwen stoten nog al te makkelijk op het "glazen plafond”. Niet omdat ze niet over de nodige kwaliteiten beschikken om door te groeien, maar omdat ze hun werk moeten combineren met een gezin, omdat veel mannen nog steeds vinden dat vrouwen vooral mooi moeten zijn en voor de rest hun mond moeten houden….

Let wel, ik voel geen alles overweldigende zusterband. Met vrouwen die zich gewillig laten opsluiten in een villa om “uitgekozen” te worden door een miljonair, heb ik hoegenaamd niets gemeen. Een belediging voor vrouwen, vind ik zulke televisieprogramma’s. Maar het is natuurlijk wel hun eigen keuze. Dat is en moet de grootse verdienste van het feminisme zijn: dat vrouwen vrijuit keuzes kunnen maken en dat onze samenleving de mogelijkheden biedt om die keuzes ten volle te kunnen verwezenlijken. Dat ze zelf kunnen beslissen of ze huisvrouw of carrièrewoman worden. Bitch of bimbo. Troela of non. Vrijuit keuzes kunnen maken blijft vandaag voor veel vrouwen een utopie, ook in België. Sociale druk, gebrek aan opleiding, godsdienstig geïnspireerde geboden en tal van andere factoren zorgen ervoor dat vrouwen niet zelf kunnen beslissen welk leven ze willen leiden.

Zelf heb ik alle kansen gekregen die ik me kon wensen en nog nooit enig betekenisvol nadeel ondervonden van mijn “vrouw zijn”. En juist daarom wil ik “feministe” zijn. Uit solidariteit. Omdat elke vrouw over dezelfde mogelijkheden zou beschikken als ik, over de vrijheid zelf keuzes te maken en zich soms te mogen vergissen…